Naar de markt
De Brabantse boer was vrijwel volledig zelfvoorzienend. Wat zijn gemengd boerenbedrijf voortbracht was bestemd voor het eigen vee en voor eigen gebruik. Soms had een boer een overschot dat hij kon verkopen. Dit werd dan vaak vanuit huis gedaan aan boeren en burgers, maar hij kon hiervoor ook naar de markt in een van de grotere dorpen of de stad gaan. Vooral inwoners uit dorpen in de buurt van de stad maakten gebruik van de mogelijkheid om hun producten te verkopen aan de stadsbewoners.
Veel steden in de Meijerij en de rest van Brabant hadden op een vaste dag hun weekmarkt. Kleinere steden hadden geen wekelijkse markt, maar hielden eens per maand of soms zelfs per kwartaal wel een markt. Op zo’n markt verkocht de boer bijvoorbeeld melk, boter, kaas, eieren, groente, fruit en bloemen. Hij verdiende daarmee wat geld om ambachtsproducten te kopen, die hij zelf niet kon maken.
De weg naar de markt werd te voet afgelegd – mand onder de arm –, met de hondenkar of met paard en wagen. Van dat laatste vervoermiddel maakte dan vaak de hele buurt gebruik, zoals op de prentbriefkaart ook mooi te zien is.