De schaapsherder
In ieder Brabants dorp waren wel schaapsboeren te vinden met een schaapskooi. Soms bestond zo’n kudde schapen uit wel 40 tot 100 schapen. Schapen werden niet alleen gehouden om hun vlees en hun wol; het waren ook welkome mestproducenten, mest die nodig was om de akkers vruchtbaar te houden.
Schapen graasden in de heide- en bosgebieden en de kosten voor hun voeding waren dan ook gering. Wel was er een herder nodig om de kudde bij elkaar te houden en te begeleiden tijdens hun dagelijkse zoektocht naar eten. Een omheind weiland waar de dieren op konden grazen, was er immers nog niet.
De herder was meestal in dienst bij de schaapsboer. Een schaapsherder maakte lange dagen, waarbij hij in alle vroegte met zijn kudde naar de weides trok en ze ’s avonds met een volle maag weer terugbracht. Zijn herdershond was onmisbaar om de kudde bij elkaar en op het juiste spoor te houden.
De schaapsherder zorgde ook voor het scheren van de schapen en de verzorging van de dieren tijdens de werptijd, als de lammeren in het veld geboren werden. Vaak was er daardoor een hechte band tussen de herder en zijn kudde.