De schoenmaker
De meeste Brabanders liepen rond 1900 gewoonlijk nog gewoon op klompen. Voor zon- en feestdagen hadden ze vaak wel een paar schoenen. Schoenen maken was handwerk, van begin tot eindproduct, en schoenen waren dan ook niet goedkoop. Alleen de gegoede burgerij kon het zich veroorloven om meerdere paren in bezig te hebben.
Het maken van een paar schoenen begon bij het looien van het leer. Vaak deed de schoenmaker dat zelf in de eigen leerlooierij. Eerst moest hij de huiden zorgvuldig schoonmaken, waarna ze gelooid werden met looistoffen en in een grote kuip werden gedaan. Verschillende soorten leer vroegen om een verschillende behandeling, die ook afhing van waarvoor het leer later gebruikt ging worden. Voor het vormen van de schoen maakte de schoenmaker gebruik van een leest, meestal van hout of metaal. Els en pekdraad waren gereedschappen die hij verder nog gebruikte. Al met al was het maken een paar schoenen zeer arbeidsintensief, er ging ook veel tijd in zitten.