De schutskooi
De weilanden waarop de boer zijn vee liet grazen waren rond 1900 nog nauwelijks omheind. Prikkeldraad of ijzerdraad bestond nog niet en het perceel werd voor zover mogelijk met natuurlijke middelen afgesloten. Rondom het weiland lagen dan sloten, doornheggen of houtwallen. Desondanks kwam het vaak voor dat koeien of ander vee losbraken en op de openbare weg of aangrenzende percelen terecht kwamen.
Loslopend, losgebroken of verdwaald vee werd in een omheinde kooi opgevangen, de schutskooi. Deze plek werd door de gemeente aangewezen en de opvang werd geregeld door een vanuit de gemeente aangestelde schutter.
Als een dier in de schutskooi was opgevangen, had de rechtmatige eigenaar drie dagen de tijd om het op te komen halen. Om het dier weer mee te krijgen, moest hij wel schutsgeld betalen, een soort onkostenvergoeding voor de opvang, plus een boete. Kwam de eigenaar niet opdagen of weigerde hij te betalen, dan werd het dier verkocht.
De schutskooi kennen we al vanaf de zestiende eeuw. Het fenomeen verdween toen de omheining rond weilanden verbeterde en het vee daar niet meer zo gemakkelijk uit kon ontsnappen. Op enkele plaatsen zijn nog steeds schutskooien in het Brabantse landschap te vinden; deze worden nu als monument in stand gehouden.