De stromijt
Een ‘mijt’ is een zorgvuldig opgestapelde hoop van bijvoorbeeld hooi, stro of koren en takkenbossen. De oogst werd in de stromijt bewaard als er onvoldoende ruimte was om deze binnen, in de boerderij, droog op te slaan.
Het opzetten van de mijt was een klusje waar wel enige ervaring voor nodig was. Het geoogste stro of koren moest voor verwerking in de mijt eerst drogen. De droogtijd verschilde per gewas. Rogge was in een week of anderhalf droog genoeg, haver moest wel drie weken ‘uitzweten’.
Op het veld werden eerst takkenbossen neergelegd, zodat de onderste lagen oogst niet op de grond kwamen te liggen en zouden gaan rotten. De garven werden hier vervolgens op een specifieke manier opgestapeld. Eerst werd de binnenkant van de stromijt gestapeld, vervolgens de buitenkant. Naar boven toe werd de kring eerst steeds breder en vervolgens meer kleiner. Helemaal bovenin liep de mijt spits. Dit voorkwam inregenen. De stromijt werd heel hoog opgestapeld, tot wel zes a zeven meter hoog.
Soms zakte de mijt na verloop van tijd wat schuin weg. Dan werd de stapel gestut met enkele palen. De mijt werd afgedekt met natuurlijk materiaal, meestal met een laag geschud stro. Deze laag diende ook om de mijt te beschermen tegen regen.