Gereedschap slijpen
Goed, scherp gereedschap was belangrijk voor de Brabantse boer om zijn werk goed te kunnen doen. Het meeste gereedschap werd zelf gemaakt, metalen onderdelen daarvan werden door de lokale smid vervaardigd. Op een gemiddelde boerderij werden tientallen van dit soort gereedschappen gebruikt en deze moesten allemaal onderhouden en scherp gehouden worden. Daar zorgde de gebruiker zelf voor.
Om de metalen delen van het gereedschap scherp te houden werd gebruik gemaakt van een slijpsteen, die meestal bij de waterput op het erf stond. Een slijpsteen is een speciale zware steen, vaak een zandsteen, die met een draaislinger rondgedraaid kan worden. Onder de ronde steen was een bak met water. De slijpsteen werd gebruikt voor het slijpen van dikker gereedschap, zoals een schop, bijl, aks of schoffel. Er waren twee mensen nodig voor het slijpen: eentje draaide de slijpsteen rond terwijl de ander het te slijpen voorwerp tegen de slijpsteen hield.
Voor dunner metalen gereedschap, zoals een zeis, zicht of sikkel, was een slijpsteen niet geschikt. Er zou van deze voorwerpen niks overblijven door deze grove manier van slijpen. Ze werden gescherpt, ‘gehaard’, met een haarhamer en een haarspit. Met de haarhamer werd stukje voor stukje het scherp van de snede geklopt waardoor het metaal weer gescherpt werd. Het was een zeer nauwkeurig werkje; met het scherpen van een zeis of een zich was de boer wel een uur of vier bezig. Tussen de slijpbeurten door kon de scherpte behouden blijven door met een wetstrekel langs het scherp van de snede te strijken.