Op stal
De Brabantse boerderij bestond uit een klein woongedeelte en een groter bedrijfsgedeelte. De twee werden gescheiden door een brandgevel. In ‘den herd’ in het woongedeelte was de grote open schouw te vinden en daarmee verbonden op de voorstal de fornuisketel, de ‘sopketel’. Daarin werd water gepompt en werden aardappels, wortels en knollen gekookt voor de varkens. Ook werd daar water voor de slacht gekookt én voor de gezinswas.
’s Winters stonden de koeien, en ander vee, binnen. In de lange voerbak werd het voedsel voor de dieren gedaan; hierin werd ook water gepompt waarna de dieren konden drinken. Het vee werd vaak gehouden in een potstal, een stal waarin de mest opgepot wordt. De potstal wordt diep uitgegraven en tijdens de wintermaanden komen de dieren steeds hoger te staan, doordat hun uitwerpselen blijven liggen en steeds worden bedekt met een nieuwe laag stro en plaggen. Zodra het vee in het voorjaar weer naar buiten gaat, wordt de aangestampte en gerijpte mest die zo ontstaat uitgestrooid op de akker.