Aardkar en hoogkar
In Midden- en Oost-Brabant gebruikte de boer meestal een tweewielige kar. Vaak was dat de ‘erdkaar’, de aardkar. Deze lage kar werd gebruikt voor het vervoer van stalmest, aarde, strooisel, aardappelen, bieten en andere zaken waarvoor geen grote laadruimte nodig was. De aardkar kon kiepen, zodat de laadruimte geleegd kon worden, zonder dat het paard uitgespannen hoefde te worden. Ook een koe of os werd wel voor een dergelijke kar gespannen, al werd de kar dan wel minder zwaar beladen.
De ‘hoogkar’ was groter en hoger dan de aardkar. Deze werd gebruikt voor meer omvangrijke ladingen en het vervoer van personen. Bij het binnenhalen van de graan- en hooioogst maakte de boer vaak gebruik van de hoogkar, maar ook bij het vervoer van vetgemeste varkens of kalveren. Ging het gezin naar de stad of naar de markt, dan was er vaak een huif die over de kar gespannen kon worden.
Voor speciale gelegenheden werd de hoogkar ook ingezet als snel vervoermiddel, bijvoorbeeld voor de doop van een kind als het gezin ver van de kerk woonde. Ook werd de priester of de dokter ermee opgehaald als er haast bij zijn komst was. Een overledene maakte zijn laatste rit naar de kerk ook vaak in een hoogkar.