De broodmaaltijd
De maaltijden in het Brabant van vroeger waren niet erg uitgebreid en vaak eenzijdig. De supermarkt bestond nog niet en de mensen moesten het doen met wat hun eigen grond en vee aan eten opbracht. Suiker en zout behoorden tot de luxeartikelen, want die konden ze niet zelf konden produceren. Men zich die dan ook lang niet altijd veroorloven.
De maaltijd bestond vooral uit aardappelen en groenten uit eigen tuin, melkproducten en vlees van de eigen veestapel. Er werd vrij vet gegeten, wat ook nodig was vanwege de zware lichamelijke arbeid die op de boerderij werd verricht. Het boerengezin at vaak pap. En een- of tweemaal per week bakten ze brood, in de oven naast de schouw of in een vrijstaand bakhuisje.
Dat brood was natuurlijk ongesneden en op de prentbriefkaart zie je hoe de boerin er dikke plakken van snijdt terwijl ze het tegen haar borst houdt. Voordat het zover was, werd er in het katholieke zuiden natuurlijk eerst een kruisje over de brood geslagen, als dank en als zegen. Ook de ham, van het eigen geslachte varken, die eerst een tijd boven het open haardvuur in de schouw had gehangen, werd op dezelfde manier in plakken gesneden.