De schouw
Centraal in het centrale grote woongedeelte, ‘den herd’, was de schouw te vinden. Daarin werd met open vuur gestookt. Tegen de achterwand van de schouw stond een gietijzeren vuurplaat, die in sommige streken voorzien was van een religieuze voorstelling. Die plaat werd natuurlijk erg heet en vies door het constante stoken. Zegde een dienstmeid haar dienst op, dan kreeg ze vaak de onaangename taak om ‘de plaat te poetsen’.
Het open vuur werd dus voor die vuurplaat gestookt. Met behulp van een draaiboom en een hangijzer kon een ketel boven het vuur gehangen worden en op de goede hoogte gesteld worden.
Naast de vuurplaat was vaak een opening naar de voorstal, waardoor ook daarvandaan een ketel verwarmd kon worden voor bijvoorbeeld de was of voor het koken van varkensvoer. Naast de open haard stond de stekkerbak of turfbak met daarin de brandstofvoorraad.
Aan de zijkant van de schouw zat vaak een ingebouwde bakoven. Eens per week werd hierin het brood gebakken. De oven werd dan heet gestookt met hout uit de houtmijt en goed schoongemaakt. Het houtskool dat daarbij uit de oven werd geveegd, werd bewaard in een doofpot en werd gebruikt als warmtebron voor het strijkijzer of de stoof. Vervolgens kon het brood de oven in. Hiervoor werd een spaan gebruikt, waarop het brooddeeg de bakoven in werd geschoven.