Dorsen met paardenkracht
Dorsen op een dorsvloer met een dorsvlegel was lichamelijk zwaar handwerk. Vanaf het begin van de twintigste gingen maakten steeds meer boeren daarom gebruik van een dorsmachine, waarbij paardenkracht gebruikt werd om het dorswerk lichter te maken. Buiten de schuur richtte de boer daarvoor een buitenmanege, een rosmolen, in, waaraan het paard voortdurend rondjes liep en daarmee een ronddraaiende beweging in hang zette. Via tandwielen en een as werd hiermee de dorsmachine in beweging stond, die binnen in de schuur stond.
De boer of een knecht haalde de garven los, spreidde deze uit en liet ze dan in de machine schuiven. Een ronde trommel met tandjes trok de garf daar naar binnen. Door het schudden van de machine viel het graan naar beneden, dit werd opgevangen. Het overgebleven stro werd verzameld en weer tot garven gebonden en opgeslagen op een stromijt. Het kaf werd van het koren gescheiden met een wanmolen.
Het werk was dan wel minder arbeidsintensief geworden, het was wel een erg stoffig karwei. Daarom ook zie je dat op deze prentbriefkaart enkele pannen van het dak verschoven zijn om de nodige frisse lucht binnen te krijgen.
In het begin hadden boeren vaak een eigen kleine rosmolen en dorsmachine. Later kwamen er ook grotere molens, centraal in het dorp, die werden aangedreven door twee paarden, waar de boeren uit de omgeving gezamenlijk gebruik van konden maken.