Het boerenerf
Veel van het werk op de boerderij werd op het erf gedaan. Het erf, in midden-Brabant de ‘misse’ genoemd, was een grote onverharde open ruimte. De aarde was er hard geworden doordat er continu op gelopen en gewerkt werd. Meestal was het erf omsloten door het boerenbedrijf zelf, de schuren en de loodsen, de boomgaard, de moestuin en een stuk weiland.
Op het erf was ook de waterput te vinden, waterleiding was er immers niet. De hout- en stromijt stonden er, net als de mestvaalt. Vaak was ook het toilet op het erf te vinden en een stukje van het woonhuis af een bakhuisje. Daaromheen stonden dan bomen en heggen.
De boerderij was naast woonhuis in de eerste plaats toch vooral een plek waar gewerkt werd. En veel van dat werk gebeurde buiten, op het erf. Bij de put werd water geput voor de was en soms om te drinken en mee te koken, de melkbussen werden er gekoeld en schoongemaakt en er op het bussenrek geplaatst. De kippen scharrelden rond op het erf en werden daar gevoerd.
Op de prentbriefkaart hakselt de boer stro met een snijbak. Verder stond er ook een slijpsteen en werd het hout voor de open haard hier gehakt.
Het erf was ook de plek om tot rust te komen. Dan zaten de boer en de boerin op een knopstoel of bank en werden zitten klusjes gedaan, zoals aardappelen schillen, breien of sokken stoppen.